Het ruikt anders, het klinkt anders, het voelt anders, en het kijkt anders. Mijn eerste Oosterschelde-beleving. Nog niet in de stroming, want dat mag niet als je nog geen ster hebt. Maar hier in de luwte van een landuitstulping wil duikmeester Dick mij de zee wel laten voelen. Het water is niet koud, de meeste duikers hebben een natpak aan. Mijn lichaam rilt toch, terwijl ik via de vele betonnen traptreden een beetje charmant het water probeer te betreden. Eerst achteruit lopend – ik heb mijn vinnen al aan – tot de duikmeester vraagt of ik mijn jacket met lucht gevuld heb. Ja, heb ik, en ik laat me achterover ploffen en zorg dat ik in de buurt van hem blijf drijven. In het aritmische ritme van de golven dobberen we op en neer. Golfjes, zegt de duikmeester, geen golven. Je ademautomaat in je mond doen, goed tussen je kiezen houden en niet meer met je handen aankomen. Gelukkig is in ieder geval één hand nu nodig voor mijn inflator; we gaan al afdalen de stoere zee in. Ik ken het zwakke punt van deze duikmeester en dat is dat hij binnen een paar minuten al zeeziek kan worden. Hij wil dus geen getreuzel, maar snel afdalen waarbij ik hem gelukkig mag vasthouden. Het water sluit zich boven onze hoofden en even zie ik bijna niets. Zo moeilijk om te voelen hoe snel je daalt en of je netjes rechtop blijft; maar mijn buddy heeft de controle en laat zien dat ik mijn oren moet klaren. Ik knijp in mijn neus en blaas. Oren weer open, ogen ook en in het zwarte masker van de duikmeester zoek ik zijn ogen. Ik zie dat hij naar beneden kijkt. Gelukkig, land in zicht. Een bodem met planten, zand en schelpen. Van die grote grove ruwe exemplaren die alleen van binnen mooi glanzend gekleurd zijn. Schoonheid zit van binnen denk ik tevreden en we zwemmen naar, tja, waar zwemmen we heen. We zwemmen vooruit. De geluiden klinken hier anders dan in de Grevelingen. Het licht is mooi en het zicht is prima.
In de war met al die poten
De duikmeester heeft het even druk met zijn kompas, ik nog niet. Ik heb het veel te druk met mijn ogen. Spongebob nog aan toe! Hier zijn zeesterren! En niet eentje, een hele verzameling. Niet zo mooi feloranje als in een boekje, maar wel wit, beige en lichtoranje. Sommige van die vijfpotigen mogen wel wat netter in een mooie stervorm gaan liggen, en niet zo slordig. Andere liggen er prachtig bij. Ik weet dat het eigenlijk niet mag, maar ik moet echt even voelen. Heel voorzichtig. Ze zijn zacht. Heel anders dan de harde exemplaren in de souvenirwinkeltjes. Als je leeft ben je zacht, als je dood bent niet, denk ik filosofisch en volg de lamp van de duikmeester over de bodem. Waarom zijn de zeesterren allemaal precies even groot? Leggen ze eieren? Ik zie geen sterretjes. Of worden ze ergens anders geboren en komen ze dan hierheen? Ze kunnen trouwens vast niet zwemmen, dan raken ze zeker weten in de war met al die poten. Bovendien hebben ze geen voor- of achterkant en dus ook geen richtingsgevoel. Ik kijk mijn vier-ster duikmeester ernstig aan en bedenk dat zeesterren en ik erg veel op elkaar lijken. Ik heb geen ster, ik bén er een. De ogen van de duikmeester kijken vragend achter zijn masker en hij geeft mij het oké-teken. Ik pak het aan en geef het hem terug en we zwemmen verder door de mooie zee. Overal zie ik levende wezens wegschieten. Donkere vissen die over de bodem bewegen en waarvan ik gehoord heb dat ze de toepasselijke naam “grondel” hebben. Kleine krabbetjes met een grijzige kleur, middelgrote lichtere krabben en grote gelige soorten. Ze lopen nooit vooruit, altijd opzij. Kunnen ze eigenlijk wel zwemmen? Of alleen maar kruipen? Vlak voor ons zit er ongestoord eentje te eten. Zo schattig! Onder zijn linkerarm heeft hij iets lekkers. Met zijn rechterschaartje plukt hij daar stukjes uit en stopt het keurig in zijn mondje. Hij is zeer handig met zijn gereedschapjes en is zeer geconcentreerd bezig. Ik hoor de Walt-Disney-muziek dwars door mijn cap. Wel jammer dat het een kleinere soortgenoot is die hij daar even smakelijk op zit te peuzelen.