Een snoek boven de bijrijdersstoel. Hij kijkt naar mij en ik naar hem. Ik probeer net zo stil te hangen als de slanke vis met de lange snuit. Het licht van boven laat het water zacht glinsteren. Niet de autoruit; die zit vol stof. Het snoekje hangt nog steeds roerloos in de auto, als een museumstuk. Alles staat hier stil. De geluiden, de bewegingen, de tijd. En het water in mijn pak; dat daardoor gelukkig een beetje opwarmt. We gaan verder. De binnenwaterarchitect heeft vandaag voor gelige kleuren gekozen. Met groen. Ik constateer dat het herfst is, hier in het onderwaterbos. De struiken, planten en slierten beginnen geel en hier en daar lichtbruin te kleuren en staan er niet meer zo fris en fruitig bij. De kleine blaadjes staren wat slapjes voor zich uit. Soms lijkt er vreemd genoeg een pad gebaand te zijn door de bodemwildernis. Een waterwildpad. Wat is hier langs gekropen? Palingen, bodembewoners, duikers? Even verderop is het water nog steeds vijf meter doorzichtig, maar is er wel wat meer laaghangende mist. Algenstofmist. Toch zien we gemakkelijk om de paar minuten vissen. Hele scholen met iets oranje-achtige vinnetjes aan de onderkant en wat wazige strepen, en andere scholen met hele gewone lichte visjes. Pinklengte nog maar. Grotere gestreepte vissen zie ik hier vaker, maar altijd alleen in kwartetten.
Alweer een snoek
Ik weet inmiddels dat je, wanneer je later wilt opzoeken hoe de vis heet die je gezien hebt, heel goed op details moet letten. Waar zitten de vinnetjes, hoe groot zijn die, welke kleuren zie je, hoe kijkt-ie uit z’n oogjes, en zo verder. Maar dat valt nog niet mee door je masker waar altijd wel een drupje op zit of zelfs een glaasje water aan de binnenkant. Ik blaas het ding, zoals ik geleerd heb, door mijn neus nog maar een keer leeg, maar vandaag lukt me dat niet goed. Misschien zit mijn cap in de weg. En de kleine visjes willen ook niet stil hangen. De grotere wel. En die zie ik hun rugvin plat leggen en weer omhoog zetten. Een baars denk ik. We zwemmen langs een schuine mooi begroeide heuvel. Ik moet aan de hoge kant van de duikmeester zwemmen en dan voelt het of ik geen kant op kan. Volgens mij doet hij dat expres. Het stabiel zwemmen begint even wat minder goed te gaan en ik kijk naar het aanlokkelijke bovenste deel van de gebogen arm van de duikmeester, die zijn lamp aan de rechterkant in zijn hand heeft. Ik besluit een poos mee te liften en pak de bovenarm met twee handen. Mijn buddy heeft grote vinnen die soepel door het water bewegen. Alweer een snoek. Deze beesten zijn er vandaag in drie maten. A5, A4 en A3. Sommige zijn rank en slank, maar deze A3 niet; deze is moddervet en ligt tussen de planten uit te buiken.
Snuit tegen Snuit
De duikmeester wil verder maar ik nog niet. Nog even kijken hoe dicht ik bij deze dikke snoek kan komen. Snuit tegen snuit. Dat lukt bijna. Nog slechts tien centimeter ben ik van zijn lange gezicht verwijderd als hij lenig en plotseling verdwijnt. En dat door alleen een veegje met z’n staart te geven. Wat een tekortkomingen hebben wij dan toch onder water. We kunnen er ook niet eens ademen, denk ik zuchtend. De duikmeester vint verder, en ik lift mee. Zou hij voelen dat ik niet zwem? Hetzelfde gevoel als tegenwind op de fiets? Hij stopt, duwt voorzichtig een paar planten opzij en wijst. Kijk, een zoetwaterkreeft. Eindelijk een keer een levende. Ik zie ze altijd alleen maar als bleek skelet of in stukjes gescheurd als maaltijdrestant. Maar deze voelt zich prima. Veel poten heeft het dier. En ook nog piepkleine pootjes of uitsteeksels bij zijn bekje die het heel druk hebben. Alles beweegt en voelt en trilt. Mooi. Naast mij zie ik een grote tak die helemaal bekleed is met vreemde, groene, iets doorzichtige pudding. Ik raak het heel voorzichtig even aan maar kan de zachte snotterigheid niet voelen door mijn handschoen heen. Het groen kleurt mooi bij de gele bodem, de plukken donkergroene stengels op de achtergrond en de bruine blaadjes die hier en daar liggen. Het zonnetje schijnt vaag en kabbelend door de bovenste laag water. Een prachtige onderwaterherfstdag.