Leestijd: 5 minuten

De term ‘muckduiken’ doet geen recht aan de mooie en bijzondere dieren die je tegenkomt als je in het donker over een zandbodem duikt, weet Mick Otten.

Waar andere duikers in hun leven per se een walvishaai, zeepaardje en blauwring-octopus willen zien, ben ik wat bescheidener. Ik snuffel al zo’n 40 jaar in allerlei boeken over zeebiologie en kom daarin soorten tegen die ik graag eens duikend tegenkom. Mijn grote liefde gaat daarbij uit naar kleiner spul zoals zeeanemonen en tienpotigen als krabben en kreeften. Daarvoor hoef je niet in de meest betoverende onderwaterlandschappen te duiken. Een zandbodem met verspreid wat harde ondergrond in de vorm van stenen of oesterbankjes voldoet al. Ik hou wel van zulke onderwaterlandschappen: ze zijn lekker overzichtelijk want er is niet zoveel afleiding. En als ik dan toch mag kiezen dan duik ik er graag in het donker. In duikverslagen valt soms de term “muck diving” voor dergelijke plekken. Ik vind dat nogal een negatieve benaming, want muck staat onder meer voor vuil, puin en drab. Terwijl zo’n omgeving juist heel bijzondere vondsten kan opleveren, zoals ik heb ervaren bij meerdere nachtduiken in Triëst (Italië) en in eigen land.

 

Mocht je nog nooit in het donker hebben gedoken, dan weet je misschien niet dat veel zeedieren juist dan actief zijn. Met name tienpotigen als krabben, kreeften en garnalen worden pas actief als het donker wordt. Verder zijn er zeeanemonen die vooral in het donker mooi uitstaan; sommige soorten laten zich overdag zelfs niet zien. Vissen – een paar uitzonderingen daargelaten – zijn niet actief in het donker en kun je daardoor vaak van dichtbij bekijken en fotograferen.

 

Instant maaltijd

In het donker duiken is op zich al bijzonder. Heb je als duiker overdag al tunnelvisie, ’s avonds zie je echt alleen datgene waar je met de lamp op schijnt. Dat maakt het spannend, want je weet niet wat er opeens op jouw pad komt. Op mijn eerste nachtduik in Triëst komt een Grote spinkrab (Maja squinado) over het zand aangewandeld met in zijn kielzog twee kleine Gewone zeekatten (Sepia officinalis). Ik ben te laat om ze samen te fotograferen, maar de spinkrab krijg ik mooi in beeld (foto 1). Die heeft overigens niet in de gaten dat mijn onderwaterhuis op zijn pad ligt en knalt zo tegen de – gelukkig glazen – poort van het huis aan. Hij heeft er ook geen last van. Ik denk eerst: wat doen die zeekatjes bij die voor hen veel te grote krab? Tot ik me bedenk dat de krab het nodige bodemleven opdwarrelt en dat levert de zeekatjes waarschijnlijk een instant maaltijd op.

 

Voor ik op een onbekende plek een nachtduik maak, ga ik er eerst overdag duiken. Om het landschap te verkennen (ook voor de veiligheid) en om een eerste indruk te krijgen van wat er te vinden is. Als ik bij Triëst het water instap (een bergwand met trappen), bestaat het onderwaterlandschap uit rotsen met deels losliggende stenen. Na 12 meter zwemmen zijn de rotsen verdwenen en bestaat de bodem uit zand met verspreid nog wat stenen. Ook is er een veld van Grote steekmossels (Pinna nobilis), een tweekleppige schelp die hier los in de zandbodem staat. Vroeger was het een algemene soort, maar tegenwoordig zijn ze zeldzaam en beschermd. De meeste exemplaren zijn zo’n 40 tot 50 centimeter lang en ze vormen een uitstekende ondergrond voor veel dieren (foto 2). Een ervan is de spiraalkokerworm (Sabella spallanzanii, foto 3). Dat is een spectaculair mooie worm met een tentakelkrans met een diameter tot 15 centimeter. Deze worm is oorspronkelijk alleen van de Middellandse Zee bekend en verspreidt zich momenteel over de halve wereld. In de toekomst kunnen we hem zelfs in Nederlands water tegenkomen.

 

  • Foto 2
  • Foto 3
  • Foto 4
  • Foto 5
  • Foto 6
  • Foto 7
  • Foto 8
  • Foto 9
  • Foto 10
  • Foto 11
  • Foto 12
  • Foto 13

Katapult

Tijdens mijn eerste nachtduik hier in Nederland zie ik heel veel aasgarnaaltjes (Mysis spec.). Teveel eigenlijk want als ik wat wil fotograferen, komen er tientallen garnaaltjes op het licht van mijn navigatielamp af. Jammer als je net een bijzondere krab of worm in beeld hebt en er allerlei schimmetjes op de foto komen. Als ik weer wat zeekatjes tegenkom, zie ik dat zij die overvloed aan aasgarnalen prima vinden. Want steeds komen er twee vangtentakels tussen de armen van de zeekatjes vandaan om een aasgarnaaltje te grijpen (foto 4). Na verloop van tijd herken ik de houding die de zeekatjes aannemen vlak vóór de vangtentakels als een katapult tevoorschijn schieten. Maar ook dan kost het nog veel foto’s voor ik de vangtentakels goed in beeld heb.

 

Overdag ben ik eens een vervelling tegengekomen van de walnootkrab (Ilia nucleus, foto 5). Die zou ik graag eens in levenden lijve willen zien. Prompt zie ik er één rondkruipen op die vreemde spillepoten. Wat is het nut van zulke dunne schaar- en looppoten? Het lijkt mij alleen maar erg kwetsbaar! Graaft het dier zich zo makkelijker in? Zijn die schaarpoten met die dunne vingers handiger om een bepaalde prooi te vangen? Ik snap in ieder geval dat het dier zich overdag ingraaft, want hoe kwetsbaar kun je zijn? Op het moment dat mijn licht op hem valt, begint hij al zenuwachtig te worden en graaft hij zich in. Binnen één minuut is hij compleet verdwenen.

 

Lange poten

Nog zo’n aparte verschijning die ik tegenkom: een krab met onwaarschijnlijk lange en stevige schaarpoten en een toepasselijke Nederlandse naam. Het is de langarmkrab (Derilambrus angulifrons). Overigens zie je pas goed hoe lang de schaarpoten zijn als hij vindt dat je te dichtbij komt (foto 6). Dan zie je ook dat die schaarpoten aan de binnenzijde mooi paars gekleurd zijn. Ook bij dit dier vraag ik mij af waarvoor die lange schaarpoten dienen. Om indruk te maken op vrouwtjes, om die goed te kunnen beschermen of om ze – net als de in Nederland voorkomende helmkrab (Corystes cassivelaunus) doet – mee te dragen tijdens de paartijd?

 

Twee meter verderop graaft een vis zich in. Als ik dichterbij kom, blijft hij eerst voor dood liggen. Het blijkt geen platvis te zijn. Na enige tijd komt hij tevoorschijn. Het is een roze zeebrasem (Pagellus erythrinus, foto 7). Het dier houdt er een opmerkelijke overlevingsstrategie op na want het is bepaald geen type vis waarvan ik verwacht dat hij zich ingraaft. Een van zijn ogen ligt dan naar beneden in het zand en vissen met schubben graven zich doorgaans niet in omdat die gemakkelijk beschadigd raken.

 

Vervellen

Op een van de duiken word ik verwend met een vreemde, zeer grote garnaal van zo’n 20 centimeter lang. Het diertje is net aan het vervellen, dat wil zeggen dat het uit zijn oude te krappe pantser kruipt om te kunnen groeien. Het is Melicertus kerathurus, een soort tijgergarnaal (foto 8). Hij maakt klappende bewegingen met zijn staart om uit het staartstuk van zijn oude pantser te komen. Als hij daaruit is, staat hij – alsof hij dronken is – een beetje op zijn poten te waggelen. Zijn grote antennes en wat poten zitten nog een beetje tegen zijn lijf geplakt, dus probeert hij wat te zwemmen om vervolgens tegen de bodem te knallen. Daarna laat ik hem maar met rust. Wat later zie ik weer zo’n tijgergarnaal. Hij blijkt zeer grote ogen te hebben en een fantastisch mooi gekleurde waaierstaart (foto 12). Ook dit zijn duidelijk nachtdieren: als mijn licht erop valt, graaft hij zich meteen in.

 

Ook voor sepiola’s ga je het beste na de zonsondergang het water in. Sepiola rondeletti (foto 9) is het Middellandse Zee-broertje van onze dwerginktvis en is er op het oog niet van te onderscheiden. In het donker zie je ze rondzwemmen – eigenlijk meer op en neer hupsen – op zoek naar prooi. Als het diertje zich bedreigd voelt, verkleurt het meteen naar donker roodbruin. Ook strekt hij dan zijn armen naar buiten om zich groot te maken. Op dat formaat, ze zijn vaak maar een paar centimeter lang, natuurlijk niet erg indrukwekkend en vooral heel grappig. Zo is op een zandbodem vaak veel meer en bijzonder leven te vinden dan je zou verwachten. Dus niks “muck diving”!

 

Meer foto’s? Zie micksmarinebiology.blogspot.nl