De neteldieren (Cnidaria) vormen een stam van het dierenrijk. In deze stam vinden we de schijfkwallen, kubuskwallen, hydroïdpoliepen en bloemdieren. Neteldieren leven allemaal in het water. De meesten leven in zee, maar er zijn ook groepen die in zoet water leven. Het basisplan van de neteldieren is simpel. Ze bestaan uit een zakje met maar één opening: een mond die tegelijk dienst doet als de anus van het dier. Rond de opening zitten tentakels of vangarmen waarin gespecialiseerde cellen zitten. Die cellen kunnen harpoentjes afschieten. Aan deze zogeheten “netelcellen” hebben de dieren hun naam te danken. Het gif uit deze harpoentjes verlamt de prooi, die daarna door de tentakels naar de mond wordt gebracht. In tegenstelling tot bijvoorbeeld sponsdieren hebben neteldieren duidelijk verschillende organen. Zo hebben zij een opperhuid, een maag en een eenvoudig zenuwstelsel.
De levenscyclus van het neteldier bevat in principe twee stadia: een poliepstadium en een kwalstadium. In het poliepstadium zit het dier meestal vast aan de ondergrond met de mond en vangarmen naar boven. In het kwalstadium drijft het dier met de stroming in zee mee, met vangarmen en mond naar beneden gericht. Koralen en zeeanemonen brengen hun leven het grootste deel door als poliep. Alleen als larfje zijn ze even kwal. Bij kwallen is dit andersom.
Zacht koraal
In de Zeeuwse wateren komen neteldieren voor die bij de meeste duikers goed bekend zijn. Denk maar aan de kwallen, anemonen en dodemansduim. Van de oorkwal is het poliepstadium onder overhangende stenen te vinden. De vastzittende poliepen worden “scyphistoma” genoemd. Zeker in de Grevelingen is het poliepstadium van de oorkwal algemeen te vinden en in het voorjaar kun je de oorkwallen hier massaal tegenkomen. In de Grevelingen en Oosterschelde zijn anemonen algemeen. De meest voorkomende anemonen zijn zeeanjelier, weduweroos, baksteenanemoon en de slibanemonen. Een van de mooiste anemonen is de zeedahlia maar deze is niet zo algemeen. Het enige Nederlandse zachte koraal, de dodemansduim, komt heel af en toe in de Grevelingen voor. In de Oosterschelde zie je hem vaker maar ook daar is dodemansduim niet algemeen. Het Nederlandse zoete water is minder bedeeld met slechts drie soorten neteldieren. Het zijn het zoetwaterkwalletje (Craspedacusta sowerbyi), de brakwaterpoliep (Cordylophora caspia) en verschillende soorten hydra’s zoals de groene hydra (Hydra viridis) en de bruine hydra (Hydra oligactis). Anemonen en koraalachtigen komen nooit voor in zoet water.
Het leven van een zoetwaterkwalletje begint op de bodem als poliep. Deze poliepen zijn zo klein dat ze onder water door duikers nog niet worden gezien. Als de condities goed zijn ontwikkelt zich hieruit een kwalletje. Wat die condities zijn is niet helemaal duidelijk. In de literatuur staat: ‘na warme zomers,’ omdat de watertemperatuur dan voldoende hoog is. Maar meerdere duikers hebben in een duikplas kwalletjes gezien bij een watertemperatuur van 14 graden. Ook komt het voor dat na een warme zomer helemaal geen zoetwaterkwalletjes verschijnen. Zeker is dat de watertemperatuur een rol speel. In plassen waar de watertemperatuur eerder aangename waarden bereikt verschijnen de kwalletjes ook eerder. Maar waarom ze het ene jaar wel en het andere jaar niet verschijnen bij een bepaalde watertemperatuur, is onduidelijk. Het zoetwaterkwalletje is bij de meeste zoetwater duikers wel bekend omdat het met een doorsnede van ongeveer 2½ centimeter moeilijk over het hoofd is te zien. En als ze verschijnen kunnen ze zo massaal voorkomen dat je letterlijk door een kwallensoep zwemt. Met ongeveer 40 tentakels wordt de prooi gevangen. Die bestaat uit dierlijk plankton. De zoetwaterkwal werd voor het eerst ontdekt in een tank met Braziliaanse waterlelies in Londen. Daarom werd lange tijd gedacht dat deze kwal uit Brazilië afkomstig was, maar de Yangtze in China is oorspronkelijk de thuisbasis van het zoetwaterkwalletje. Inmiddels heeft het zoetwaterkwalletje een wereldwijde verspreiding en leeft het in plassen, meren en langzaamstromende rivieren. De netelcellen van het zoetwaterkwalletje zijn niet sterk genoeg om de mens te prikken. Dit in tegenstelling tot het kruiskwalletje dat in zout en brak water leeft en een doorsnede van ongeveer 3 centimeter kan bereiken. Die kan flink netelen.
Kolonies
De brakwaterpoliep vormt kolonies die tot 10 centimeter hoog kunnen worden en bruin tot geel van kleur zijn. De poliepen zijn doorzichtig tot wit. Een kwalstadium ontbreekt bij deze soort, alleen als larve zwemmen ze even vrij rond. In brak water heeft de kolonie het helemaal naar zijn zin maar ze kunnen ook overleven in zoet- en zeewater. Het zoete water moet dan wel een heel klein spoortje zout bevatten. In zoet en zout water blijven de kolonies meestal kleiner. Wat ze verder nodig hebben om te overleven is een harde ondergrond om zich vast te hechten en voedselrijk water. De grootte van de kolonies kan variëren maar grotere kolonies zijn goed te herkennen. Vaak zoeken ze schaduwrijke plekjes op. Een poliep bestaat uit een steel met zijtakjes. Op de zijtakjes staat aan het uiteinde de poliep. De poliep is ovaal tot rond van vorm met gemiddeld 14 tot 16 tentakels waarmee de prooi – die uit zoöplankton bestaat – wordt gevangen. Ook de netelcellen van deze poliep zijn niet krachtig genoeg om voor de mens gevaarlijk te zijn. De thuisbasis van de brakwaterpoliep is de Kaspische- en Zwarte zee. Vermoedelijk is hij meegereisd als verstekeling op scheepsrompen.
De hydra’s zijn onze enige echte inheemse neteldieren. De groene hydra is met een lengte van 15 millimeter de kleinste soort in de Nederlandse zoete wateren. Meestal blijven ze kleiner. Door de groene kleur is hij ook niet te verwisselen met een andere soort. Je moet wel goed je best doen om hem te vinden want hij is heel erg klein en zit vaak verscholen op en tussen planten. Het lichaam van de bruine hydra is groter; tot 30 millimeter lang en de tentakels kunnen nog veel langer zijn. Hiermee is het de grootste hydra in onze zoete wateren. De lengte van de tentakels is een goed kenmerk want er leven nog meerdere soorten hydra’s in ons zoete water. De bruine hydra heeft de langste tentakels maar bij verstoring worden deze wel ingetrokken. De bruine hydra is doorzichtig wit tot roze met af en toe een bruine schijn eroverheen. Omdat hij groter is, is hij ook gemakkelijker te vinden. Met een hechtschijf zitten de hydra’s vast op allerlei substraat. Vaak op waterplanten. Niettemin kunnen ze zich verplaatsen. Door kopje te duikelen en zich om en om met de tentakels en hechtschijf vast te pakken, kunnen ze naar een andere plek kruipen. In het late najaar kunnen ze zeker op waterplanten massaal voorkomen. Hydra’s planten zich ongeslachtelijk voort door afsnoering en knopvorming. In de winter kun je hydra’s met eieren vinden, dat is dan weer de geslachtelijke voortplanting. Bij de meeste dieren die zich ongeslachtelijk kunnen voortplanten zijn de vrouwtjes in de meerderheid. Bij de bruine hydra is dit omgekeerd, hier zijn het de mannetjes. Het zijn grote eters. De prooien die ze vangen zijn vaak groter dan zijzelf. En hoewel de literatuur zegt dat deze hydra tot maximaal 1½ meter diepte voorkomt, worden ze door duikers vaak tot 7 à 8 meter diepte gevonden, waar ze ook in grote aantallen kunnen voorkomen.