De algemene opvatting over reptielen is dat het griezelige monsters zijn die zich kruipend en klauwend voortbewegen. Als de benaming “reptiel” voor mensen wordt gebruikt, is deze verre van vleiend. We bedoelen dan een kruiperig, onbetekenend, gemeen en verachtelijk persoon. Dit is jammer, want tot de reptielen behorende land- en waterschildpadden, slangen, hagedissen en krokodillen zijn dieren die dan wel in sommige gevallen gevaarlijk kunnen zijn en veelal geen aantrekkelijk uiterlijk hebben, maar die toch zeker interessant zijn.
Crocodile Dundee
De zeekrokodil (Crocodylus porosus) wordt ook wel zoutwaterkrokodil of kamkrokodil genoemd en is bij het grote publiek vooral bekend geworden door de film Crocodile Dundee. Met zijn lengte van soms meer dan zeven meter en gewicht van ruim duizend kilo is hij groter dan zijn op het land levende soortgenoten. Zijn verspreidingsgebied ligt in het Verre Oosten en bestrijkt een groot areaal, van Australië, Indonesië, Sri Lanka tot Vietnam. Hoewel ze voornamelijk bij de kust worden aangetroffen, komen ze ook in open zee voor. Evenals zijn zoetwatersoortgenoten legt het vrouwtje eieren in een uit bladeren en modder bestaand nest, dat in de buurt van het water wordt gebouwd. De eieren komen, afhankelijk van de temperatuur, na ongeveer drie maanden uit en de jongen worden door de moeder naar het water gebracht. Slechts een klein aantal overleeft. Hoewel de zeekrokodil zich tot op heden redelijk heeft weten te handhaven, is er wel sprake van een terugloop van de populaties. Zeekrokodillen kunnen ook voor de mens zeer gevaarlijk zijn. Hun prooi is – ook qua grootte – heel gevarieerd. Mensen vallen soms ten prooi door overmoedigheid en onoplettendheid. Voorzichtigheid, zeker in onbekend water, is het devies: ieder jaar komen zo’n tweeduizend mensen om door een aanval van een krokodil (landkrokodillen meegerekend).
Gladde schubbenhuid
Zeeslangen (Hydrophiniiae) komen uitsluitend voor in tropische wateren, onder andere in de zeeën van Zuid-Azië en Australië. Ze leven op de koraalriffen en bij riviermondingen. Er zijn enkele tientallen soorten, waarvan de lengte varieert van anderhalve tot drie meter, met een afwisselende kleur en lichaamstekening. Zeeslangen bewegen zich kronkelend voort, waarbij veel soorten hun afgeplatte staart gebruiken om vooruit te komen. De gladde schubbenhuid laat enigszins water door. Door osmose wordt het zoete lichaamsvocht aan het omringende zoute water afgegeven. Dit proces wordt echter weer tenietgedaan door een zich in de bek bevindende zout afgevende klier. Evenals bij hun op het land levende soortgenoten functioneert bij zeeslangen uitsluitend de rechterlong, waarvan het achterste deel als een soort zwemblaas fungeert en tevens een extra voorraad ademlucht bevat. Slangen zijn bovendien in staat via de huid te ademen. Zeeslangen zijn eierlevendbarend. Dit betekent dat de eieren zich in het lichaam van de moeder ontwikkelen en daar uitkomen. De jongen komen dus levend ter wereld en door de geringe lichaamsruimte van de moeder is hun aantal betrekkelijk gering.
Zeeslangen gaan tijdens de nachtelijke uren op jacht naar schaaldieren, inktvissen en vissen. Het sterk werkende gif heeft een snelle dood van het prooidier tot gevolg. Er is echter één geslacht (Emydocephalus), door de smalle kop ook wel “schildpadkopzeeslangen” genoemd, die geen giftanden hebben en die uitsluitend van eitjes leven. De bouw van hun kop maakt dat mogelijk. Omdat zeeslangen niet agressief zijn, vormen ze eigenlijk geen gevaar voor de mens. De werking van hun gif is bij de mens veel geringer dan bij hun prooien. Slangen moeten eerder oppassen voor de mens. Ze worden – bijvoorbeeld in Japan – als specialiteit gegeten en hun huid leent zich uitstekend voor de verwerking tot leer.
Unieke hagedis
De zeeleguaan (Amblyrhynchus cristatus) is een unieke hagedis. Charles Darwin noemde het reptiel ‘onhandig en walgelijk’ vanwege het afstotelijke uiterlijk en de wijze van voortbewegen op het land. De zeeleguaan komt uitsluitend voor op de Galapagos Eilanden, die zich zo’n 1.500 kilometer ten westen van Ecuador bevinden en deel uitmaken van dit land. Verspreid over de diverse eilanden bevindt zich een aantal ondersoorten. Omdat de eilanden vulkanisch van oorsprong zijn en nooit tot het vasteland hebben behoord, vermoedt men dat dit dier in de loop der tijd op hout of plantenresten op de eilanden is aangespoeld en zich tot de huidige variant heeft ontwikkeld. De zeeleguaan kan uitstekend zwemmen en haalt zijn voedsel, dat bestaat uit wieren en algen, uit zee.
De zeeleguaan kan een maximum lengte van ongeveer 180 centimeter bereiken. Bij voedselschaarste kan de zeeleguaan enigszins krimpen om later weer uit te dijen naar zijn oorspronkelijke grootte. Het uiterlijk lijkt op dat van andere leguanen, met uitzondering van de kop, die een driehoekige vorm heeft en betrekkelijk is afgeplat. Het dier is zo geëvolueerd om met deze stompe kop de algen van de rotsen te kunnen grazen. Verder vallen de korte poten en lange nagels op, waarmee het dier zich in het door golfslag en stroming woelige water aan de rotsen kan vastklemmen. Omdat de algen in de bovenste waterlagen groeien, hoeft de leguaan niet zo diep te duiken. Wel kan hij lang onder water blijven en koelt hij in het vrij koude water flink af. Na de duik brengt hij geruime tijd op het land door, om zich weer op te warmen. Net als de andere reptielen is hij koudbloedig. Zou hij dit niet of onvoldoende doen, dan loopt hij de kans zich niet goed te kunnen bewegen en te verdrinken. De zeeleguaan heeft geen natuurlijke vijanden, behalve de mens en de door hem meegebrachte honden en katten. Hij vertoont geen vluchtgedrag en kan gemakkelijk worden benaderd. Hoewel sommige populaties in de loop der jaren zijn uitgestorven, blijft hun aantal door beschermende maatregelen vrij stabiel.
Eén krachtige ademhaling
Zeeschildpadden kunnen globaal worden ingedeeld in de familie van de Cheloniidae, die uit zes soorten bestaat, en de familie Dermochelyidae met als enige soort de lederschildpad (Dermochelys coracea). De zes soorten van de eerstgenoemde familie zijn de soepschildpad (Chelonia mydas), de karetschildpad (Eretmochelys imbricata), de platrugschildpad (Natator depressus), de onechte karetschildpad (Caretta caretta), Kemps schildpad (Lepidochelys kempii) en de warana (Lepidochelys olivacea). In de loop van hun 120 miljoen-jarig bestaan hebben de zeeschildpadden zich uitstekend aan het mariene milieu aangepast. Het zijn prima zwemmers en ze kunnen lang onder water blijven. Hun grote longen hebben aan één krachtige ademhaling voldoende. Onder dringende omstandigheden kunnen zij tot een anaerobisch metabolisme overgaan, waardoor ze hun verblijf onder water aanzienlijk kunnen verlengen. Alle leden van de familie Cheloniidae hebben een hard schild en worden maximaal 1.20 m groot. De lederschildpad heeft beenplaten onder zijn lederachtige huid en kan wel een lengte van 2.70 m bereiken.
Zeeschildpadden keren voor hun voortplanting terug naar de plaats waar ze zijn geboren. De mannetjes komen nooit meer aan land, de vrouwtjes uitsluitend om hun eieren te leggen. Behalve Kemps schildpad, die de eieren overdag afzet, graven alle andere soorten ’s nachts een kuil in het zand. Hierin leggen zij, afhankelijk van de soort, maximaal tweehonderd eieren, waarna ze deze weer zo goed mogelijk met zand bedekken. Het geslacht van de jonge schildpadjes wordt bepaald door de omgevingstemperatuur: een hogere temperatuur geeft meer vrouwtjes, een lagere meer mannetjes. Als de eieren uitkomen graven de jongen zich een weg uit het zand en proberen, hierbij geholpen door de lichtere kleur van de zee, zo snel mogelijk het water te bereiken. Hierbij ontmoeten ze vele gevaren: roofdieren, zeevogels, krabben en natuurlijk de mens. Van de honderd jongen zal er uiteindelijk maar één het volwassen stadium bereiken. Zeeschildpadden zijn alleseters maar leven ook – vooral de soepschildpad – van zeegras, dat ze samen met herbivore zeedieren zoals zeekoeien (manatees, dujongs, lamantijnen) in goede conditie houden. Door het drinken van zeewater en het eten van zouthoudend voedsel zou het zoutgehalte in hun weefsels te veel kunnen stijgen. Dit overschot wordt door een speciale klier via de ogen afgescheiden, waardoor het lijkt alsof ze huilen.
Duikers zullen in onze eigen zoute wateren zeker geen monsterachtige reptielen tegenkomen. Dit hoeft echter absoluut geen gemis te zijn: de prachtige Oosterschelde herbergt een schat aan vastzittende, kruipende en zwemmende dieren in alle soorten en maten die, beoordeeld op hun eigen merites, minstens zo interessant zijn!