De sleepboot zit stampvol materiaal en mannen en vrouwen in zwarte pakken. Als zeerobben op een drukke rots schuifelen we door elkaar. Ik ga even voor op de boot zitten en trek de ritsen dicht van mijn duikschoentjes. Ik heb nog nooit gevaren op de Noordzee en bovendien stond ik achteraan toen de zeebenen werden uitgedeeld. Maar zeeziek zal ik vandaag niet worden. Er staat een klein aflandig briesje en het is 25 graden. De schipper overlegt met de kustwacht. Hij waarschuwt dat er straks een aantal lichtkogels wordt afgeschoten. De kustwacht geeft toestemming en de schipper stuurt de boot nog verder de zee op. Achter ons worden de duizenden slome mensen op het strand van Scheveningen steeds kleiner. Het silhouet van Den Haag steekt, trots als een wereldstad, af tegen de strakblauwe lucht. De motor van de boot valt stil en we worden als matrozen naar het achterdek geroepen. Zwetend maar gretig staan we klaar, want als er lichtkogels, lawaai en vuurwerk de lucht in gaan beginnen wij zeeschuimers-in- opleiding al te grijnzen. Noordzeetraining, daar zijn we mee bezig. Het is een vervolg op de maritieme indoortraining, waarvan we eerder verslag deden.
De training begint in de ochtend aan de Noordzeekust in een gloednieuw gebouw. Vóór in het leslokaal liggen allerlei pakken, materialen en gadgets die van pas komen als je ongewild in zee terechtkomt. Daarnaast staat Ben Stiefelhagen, de hoogste in rang hier bij Get Wet Maritiem. Hij steekt van wal alsof we nu al in een storm terecht zijn gekomen. Ten eerste probeer je er altijd voor te zorgen dat je niet overboord valt of gemept wordt, of als duiker verdwaalt. Ten tweede draag je als je op zee bent altijd een reddingsvest. Ten derde zorg je ervoor dat je voorbereid bent, dat je de goeie spullen hebt en dat je getraind bent. En daarvoor zijn we hier. Want zoals het ook bij de mariniers of commando’s gaat: paniek voorkom je door te trainen. En nog een keer te trainen. En door elkaar in noodsituaties tot steun te zijn. Fysiek, maar zeker ook mentaal. Ik knik, want ik weet nog goed hoe we van elkaar afhankelijk waren in de storm, golven, duisternis en regenvlagen tijdens de eerste training.
Eekhoorn
Onze hoofdinstructeur Ben benadrukt nog een keer de schoonheid van de Noordzee; het heldere water op vijftien mijl uit de kust en ook de onderschatte gevaren. Het is alleen al heerlijk dat onze kapitein over mijlen praat in plaats van kilometers. Ik hang aan zijn lippen en hij verhaalt over stoere IJslanders, mariniers en een eekhoorn. Die laatste gebruikt de voordelen van onderkoeling tijdens zijn winterslaap. Maar voor mensen heeft onderkoeling helemaal geen voordelen. We leren over de verschillende fasen die er zijn als je in het koude water terechtkomt. En over de reddingsdood en de secundaire verdrinkingsdood. Dat je een drenkeling daarom voorzichtig moet behandelen, alsof hij van glas is, behoedzaam horizontaal uit het water moet halen en niet rechtop mag zetten. Maar dat je wel een beetje op moet schieten. En niet ruw warm wrijven, zoals in films. Helemaal verkeerd. Mocht je vermoeden dat de arme stakker het loodje heeft gelegd probeer dan toch altijd te reanimeren. De ogen van Ben flitsen heen en weer. Hij lijkt alles te horen en te zien, terwijl hij gewoon rap doorpraat en dan tussen neus en lippen door het geluid van een sirene buiten ook nog even becommentarieert.
Verder leer ik veel nieuwe woorden. Het gaat over koudeschok, huddle, spray cap, werpzak, een epurb en een pyroding. Maar ik begrijp dat als je tóch in het water terechtkomt, je moet zorgen voor zichtbaarheid. In die grote, golvende, ons niet snel genadige zee. Vroeger hadden duikpakken en trimvesten meer kleur dan de huidige materialen. Nu is bijna alles zwart en bovendien blijf je in geval van bewusteloosheid niet op je rug drijven. Ik huiver even en heb diepe bewondering voor die Noordzeeduikers die spooknetten verwijderen en diersoorten in kaart brengen, waarbij het meestal niet zulk mooi weer is als wij vandaag hebben.
Ik hou mijn hand boven mijn ogen tegen de felle zon en kijk naar de knetterende lichtkogel tegen de tropische lucht. Ben Stiefelhagen, bijgestaan door een handvol instructeurs, geeft uitleg en laat signaalvuurwerk en rookpotten afgaan. Een aantal van ons mag het ook proberen. Soms gaat er eentje niet direct af. Het is niet gewenst om dan in het kokertje te gluren waar de knal blijft. Gelukkig zijn er veiligheidsbrillen en zijn er de instructeurs, die een brul geven als iets niet goed dreigt te gaan. Ben beweegt lenig en snel heen en weer op de boot. Als hij met een salto voorover van de hoge boeg van het schip het water in peert weet ik weer waarom ik hem de vorige keer captain Jack Sparrow noemde. Het voelt hier nu ook werkelijk als the Caribbean, zo warm is het. Maar mijn groepje krijgt ook het sein om overboord te springen. Gelukkig, en altijd een beetje spannend. Plons, plats, plens. Altijd wennen als duiker, dat je geen masker op hebt. Ik slik het zoute water in en kuch. Een half litertje is al genoeg om in te verzuipen, deelde captain Sparrow vanochtend mee. Laat staan een hele zee.
Waanzinnig
De kou verrast me. Een beetje in mijn pak, maar vooral aan mijn blote handen. Allemachtig wat koud. Zwemmen! De kapitein wijst. Ik voel de stroming niet aan mijn lichaam maar zie wel hoe snel wij van de boot verwijderd raken. Gelukkig is er Floor, een assistent instructeur die een extra oogje in het zeil houdt. Op de boot is beweging. We moeten oefenen met lijnen, ringen en werpzakken en laten ons redden. Mijn handen weigeren aan de kou te wennen maar daar moet ik nu niet op letten. Op elkaar letten, op het hele team, en elkaar helpen. Het gaat prima en het is moeilijk om te doen of je verzuipt; het is zo gaaf spannend dat je de hele tijd moet grijnzen. Via een groot net klimmen we weer aan boord. We schudden het water uit onze haren en kijken even naar de andere groepjes die beurtelings in nood zitten en gered worden. Ik kijk zittend omdat mijn interne kompas het een beetje moeilijk heeft. Dekinstructeur Michiel knoopt mij een reddingsvest om. Ik probeer tegen te sputteren, maar in deze heldere hiërarchische organisatie ben ik duidelijk niet de baas. Maar ik mag wel de sprong maken vanaf de hoge boeg, dat hele eind, wel een vette seconde, de niet woeste zee in. We gaan de aandacht trekken van de helikopter en maken in een cirkel met onze trappelende benen de zee wit van schuim. Zwaaien met je onderbroek, zwaaien met je hemd. Mijn hoofd zingt een liedje van Annie M.G. Schmidt. ‘We zuigen om de beurten op het velletje van de worst. Een van ons is al waanzinnig, waanzinnig van de dorst.’
Ben vertelt over het getal drie. Je kunt drie weken zonder voedsel, drie dagen zonder water en drie minuten zonder zuurstof. Met goed drijfvermogen hou je het drie uur vol in de kou. Of meer, of minder, dat ligt aan de temperatuur. We kruipen dicht bij elkaar. Opeens zien we een reddingsvlot. We moeten er natuurlijk samen naartoe zwemmen; altijd samen blijven en op elkaar letten! We doen de krokodilzwem. Met onze armen als een symmetrisch schoepenrad bewegen we voort. Ik zie alleen de lucht, het opvliegende water en een stukje van het schoepenrad van de schipbreukeling die mijn voeten in zijn oksels heeft. ’t Is zeven kilometer! Brult Ben met een grijns. Nu nog zes-en-een-half! Eindelijk zijn we er. Maar de stroming trekt je zo weer een stuk terug. Het is leerzaam en mooi om de elementen van de zee een beetje mee te kunnen maken, maar nog mooier is het om te zien en te voelen hoe snel er een kleine eenheid ontstaat, in een automatische roes van alertheid en elkaar helpen. Ook zie je meteen wie mentaal sterk is, wie rustig blijft en bij wie er onhoudbaar een stuk natuurlijk leiderschap naar boven drijft. Dat laatste komt van pas nu we om beurten zwak, ziek en uitgeput zijn en gered moeten worden. De redder zit aan een touw vast dat iemand op het vlot vasthoudt. Onze slappe lichamen worden voorzichtig in het vlot gehesen.
Gevaarlijke missie
De zwarte boot heeft geen bankjes. We zitten als op een paard, onze voeten stevig op de grond, onze handen aan de metalen beugels. We gaan zo hard dat we niet door het water gaan, maar alleen de toppen van de golfjes lijken aan te tikken. Deze rib, een opblaasbare boot met een harde bodem, beschikt over driehonderd paardenkrachten. Dat lijkt me heel veel. De kapitein is ook instructeur. We liggen weer in zee en deze keer halen we de drenkelingen uit het water met een zeiltje dat naast de lange kant van de boot hangt. De instructeur is niet snel tevreden. De drenkeling moet goed liggen, geen half werk. En denk om zijn hoofd. Dan staat Ben op, en geeft een briefing over een gevaarlijke missie. We zijn navy seals en zullen naar het grote schip gebracht worden. Maar omdat er misschien op ons geschoten wordt moeten we dekking zoeken, plat op de zijkanten van de rib gaan liggen en er straks in volle (vind ik) vaart afrollen. De motor brult, de kapitein schreeuwt en als zwarte torren vallen we het water in.
Au, dat was een fijne klap. Snel zwemmen we naar de grote boot om deze te enteren. We kunnen even kort uithijgen en springen dan weer overboord om te oefenen met het keren van een reddingsvlot. Ik kijk even toe. Het is een pracht gezicht; de oneindige zee tot in de verte, constante beweging rondom de boot, geconcentreerde gezichten, roepende snorren, lachende ogen. We zijn klaar. Ik mag in een kleine groep in de rib terug naar de kust. Het eerste deel gaat hard, heel hard. Dan mindert de kapitein vaart en stuurt naar een groep jonge mensen in een raft. Mij was niks opgevallen – we zijn al vlakbij de stranden – maar de kapitein heeft meteen door dat de peddelaars in moeilijkheden zijn. ‘Ja,’ roepen ze als antwoord op zijn vraag, ‘we komen niet meer tegen de stroming in.’ Wij kunnen ze niet slepen, wij zouden het kleine vlot stuk trekken, maar de kapitein waarschuwt de KNRM. Een ongeluk zit in een klein bootje, constateer ik verbaasd, of in een avontuurlijke duik.