‘Deel 1: Exoten: zegen of plaag?’ lees je hier.
Er zijn veel dieren in de Nederlandse wateren die hier van oorsprong niet voorkomen. Dat noemen we “exoten” of “invasieve soorten”. De ware exoot is niet alleen nieuw in Nederland, maar ook door toedoen van de mens hier terechtgekomen. De opmars van deze invasieve soorten is een recente ontwikkeling waarvan het einde nog niet in zicht is. Voor de biologen is het een interessant fenomeen dat veel vragen oproept. Wat gaat er veranderen? Wie wordt de baas? Wie verdringt wie?
Foto 1.
De Japanse stekelhoorn (foto 1) is een nieuwkomer uit Japan. Met z’n mooie schelp kan het een aanwinst zijn. Maar toch ook weer niet. De schelp eet oesters. Met behulp van zuren en een rasptong boort de stekelhoorn een gaatje door de schelp van zijn prooi, om er vervolgens het weke vlees uit te zuigen. Een volwassen dier kan twee tot drie jonge oesters per week opeten en daarom wordt de stekelhoorn al als een plaag beschouwd. Oorspronkelijk komt de soort uit de noordelijke Oost-Aziatische kustwateren. Vanaf het begin van de twintigste eeuw komt de soort ook op de West-Amerikaanse kust voor in het grensgebied van de Verenigde Staten en Canada tot aan Californië. De Japanse stekelhoorn is daar zeer waarschijnlijk terechtgekomen door oesterimport vanuit Azië naar de VS. Daarna is de soort in 1995 met oesterimport uit de VS op de Franse westkust terechtgekomen en sinds 2007 zien we de stekelhoorn op de Nederlandse kust; in de Oosterschelde bij Yerseke, Gorishoek en Zierikzee. De schelp is waarschijnlijk meegekomen met het transport van mosselen en oesters naar Zeeland. Want na korte tijd in de Oosterschelde te hebben geleefd, worden ze verkocht als “echte” Zeeuwse producten! Zo hebben we deze plaag aan onszelf te danken. De stekelhoorn kent geen levensfase als plankton. Het vrouwtje zet haar twintig tot veertig eikapsels, met elk honderden embryo’s, bij voorkeur op oesters af. Na het uitkomen van de eitjes vestigen de jonge slakken zich meteen op de bodem.
Foto 2.
Teer maar taai
De Tere hartschelp (Acanthocardia paucicostata) is duidelijk herkenbaar aan de brede ribbels en de korte horens. De soort is sinds 1999 in Zeeland te vinden, maar zelden op het strand. Waarschijnlijk gaat de schelp gauw kapot want ze is ook letterlijk teer. De Tere hartschelp leeft op of deels ingegraven in zandig of modderig substraat, vanaf iets beneden de laagwaterlijn tot een diepte van enkele tientallen meters (foto 2). Vaak in wateren met een beperkte uitwisseling (lagunes), zoals de Bergse Diepsluis. De soort is bestand tegen extreme condities als een hoog zoutgehalte of zuurstofarme omstandigheden. In die zin is het schelpje ook weer heel taai. De dieren kunnen zich uitgraven en zich met hun voet sprongsgewijs verplaatsen. Men vermoedt dat ook deze soort met het ballastwater van schepen naar onze streken is meegekomen.
Op het strand zie je tegenwoordig grote aantallen schelpen van de Amerikaanse zwaardschede (Ensis directus). Het is een tweekleppige met een dunne, langwerpige en gebogen schelp. Omdat de schelp veel weg heeft van een ouderwets scheermes, heet-ie in de VS ook wel “razor-clam”. Vissers in Nederland noemen de schelp “scheermes”. Net als andere zwaardscheden heeft het dier een zeer krachtige voet waarmee het zich razendsnel kan ingraven. De zwaardschede heeft maar 15 seconden nodig om te verdwijnen onder het zand. De soort is waarschijnlijk in 1978 in de Duitse Bocht aangekomen in het ballastwater van een schip uit de VS. In de vroege jaren 80 werd de soort voor het eerst in de Nederlandse Waddenzee aangetroffen. Inmiddels is de Amerikaanse zwaardschede de meest voorkomende schelp op het Nederlandse Noordzeestrand; de andere Ensis-soorten vallen niet of nauwelijks meer op. Het schelpdier is feloranje. Het leeft ingegraven in het zand en filtert plankton uit het water. Bij eb graaft het zich onder het zand, bij vloed steekt de zwaardschede in het water een siphon uit waarmee het dier voedselrijk water aanzuigt. Scheermes wordt hier weinig gegeten. In Engeland en Zuid-Europa wel. Voor je een bord vol schept: het schelpdier bestaat praktisch volledig uit cholesterol.
Foto 3.
Sterke tong
De aanleg van de Deltawerken heeft het voor nieuwkomers mogelijk gemaakt zich in Zeeland te vestigen. De Patella of schaalhoorn is hier een voorbeeld van. De schaalhoorn kwam vroeger niet voor in de Oosterschelde. Wel in de landen om ons heen. De schaalhoorn (Patella vulgata) is een algeneter en heeft hard substraat nodig. Door de aanleg van de dijken met basaltblokken is het voor de Patella mogelijk om hier te komen wonen. Het is eigenlijk geen echte exoot, meer een nieuwkomer. De schaalhoorn is een stevige schelp in een ronde vorm. Met zijn loopvoet kan hij zich goed vastklemmen. Tijdens hoogwater en bij nacht gaat het eten en meestal komt het dier daarna weer op dezelfde plek terug. Op de foto zijn de kleine tentakeltjes goed te zien, maar het loopt met de sterke voetspier en het eet met de rasptong (“radula”), de sterkste van de hele wereld! Ze wonen in de getijdezone en kunnen goed tegen droogvallen. De schaalhoorn kan ook bedekt worden met zeepokken. Dan vallen ze nog minder op. Gek detail over deze huisjesslak: na vier jaar verandert het van geslacht. Ze beginnen als mannetje en na een paar jaar worden het vrouwtjes.
De Bleke badspons (Celtodoryx girardae, foto 3) is hier al een tijdje, maar werd eerst voor een andere soort spons aangezien. Het is een grote spons. Op de Fritsberg, een van de vaste duikplekken van de Rijnland, staat een spons die wel 20 vierkante meter groot is! De spons is geel maar toch niet gemakkelijk te herkennen, want veel sponzen hebben een gele kleur. Bij twijfel kun je de spons aanraken en ze zal zachtjes terugveren. Je hoeft niet met een boot mee te gaan om deze exoot te bewonderen. Ook op duikplaatsen als Goesse Sas of Sint Annaland zijn er veel te zien. Niet zulke grote als op de Fritsberg, maar met wat meer normale afmetingen. Het gekke van dit nieuwe dier is dat we niet eens weten waar het vandaan komt.
Foto 4.
Verdrongen
Het harig spookkreeftje (Caprella mutica, foto 4) wordt ook wel machokreeftje genoemd. Ook deze soort komt uit het Verre Oosten en is hier sinds 1993. In vergelijking met onze inlandse spookkreeftjes, zoals het wandelend geraamte (Caprella linearis), is het harig spookkreeftje beduidend groter en vaak meer rood van kleur. Ook de haren op de scharen en het lichaam bij de mannetjes maken indruk. De vrouwtjes, te herkennen aan een broedbuidel met donkerrode stipjes, zijn overigens kaal. Over de tijdreeks van inheemse spookkreeftjes is nog discussie. Voor meerdere plekken in de Oosterschelde waar het harig spookkreeftje voorkomt, is wel vastgesteld dat het wandelend geraamte is verdwenen. Er lijkt daar sprake van verdringing. Zo krijgen we er eentje bij, maar steeds verdwijnen onze inheemse dieren. Niet echt iets om blij mee te zijn…
Het is zeker niet de bedoeling om een complete lijst te maken van al onze exoten, maar in het voorjaar van 2016 is een nieuwe vissoort ontdekt in de Oosterschelde die hier niet mag ontbreken. Deze soort is niet alleen nieuw voor Nederland maar voor heel Europa. Tot nu toe is deze grondel pas één keer gezien maar met een duidelijke foto van Peter Boots (foto 5) kon hij meteen op naam worden gebracht: de Tridentiger barbatus. Ik zag de grondel bij de Bergse Diepsluis. We waren voorbij het platform op de stenen op zo’n 10 meter diepte, waar het bovenop de stenen lag. Het viel me op door de parmantige houding en toen ik dichterbij kwam om het goed te bekijken, bleef het gewoon liggen! Ik zag een bol kopje met allemaal baarddraden. Het was zeker geen harnasmannetje en ook geen slakdolf! Ik heb zelf nog geen foto maar ik mocht wel een Nederlandse naam bedenken. Dat werd de Aziatische baardgrondel. Ik ben ondertussen al 8 keer terug geweest om te zoeken, maar ik heb het visje niet meer gevonden. Dat zegt niets, want tussen al die stenen kan deze best wel grote grondel (10 tot 12 centimeter), zich gemakkelijk verstoppen. Onze ondiepe Oosterschelde met koud water in de winter en soms temperaturen van 22 graden in de zomer, lijkt zeer geschikt voor deze vissoort. Dan zijn er steeds weer nieuwe soorten te vinden en wordt het duiken in Nederland alsmaar leuker!