Na een zomer met lekkere watertemperaturen begint in de herfst het water langzaam af te koelen. Tegen de winter laat de watertemperatuur nog maar één cijfer zien, we zitten onder de tien graden. Voor veel duikers het sein om de duikspullen aan de wilgen te hangen, vaak tot de eerste warme lentedag. De die hards trekken een extra kledingstuk onder het wolletje en duiken stoïcijns door.
Niet alleen voor duikers zijn er merkbare veranderingen, ook het onderwaterleven gaat in ‘winterstand’. Het in de zomer o zo uitbundige vissenleven is grotendeels verdwenen. De zoetwaterplanten zijn spoorloos of staan er troosteloos en verwelkt bij. De eindeloze zandbodem wordt weer zichtbaar. Duikers zeggen het tegen elkaar: ‘Het wordt rustig onder water.’ Met andere woorden: het wordt saai. Als het weer een beetje meezit, zal een ijsduik in het midden van de winter het hoogtepunt zijn. Zo niet, gaan veel duikers op zoek naar de objecten die in veel zoetwaterplassen geplaatst zijn. Na de duik vertellen ze elkaar welke objecten tijdens de duik bekeken zijn. Toch blijft er voor de duikers die net iets rustiger zwemmen ook in de winter nog voldoende leven te bewonderen. Niet zo groot als de snoek of baars die we in de zomer zien, maar veel dieren zijn er ook in de winter. Misschien beter verstopt, in mindere mate of zelfs in een heel andere verschijningsvorm.
Voorraadkast
Hier en daar kom je tijdens je duik nog een verloren snoek of baars tegen, maar het merendeel is verdwenen naar dieper water. Alleen de zwartbekgrondel (Neogobius melanostomus) geeft niet op. Hun aantal is aanmerkelijk minder dan in de zomer, maar het afgenomen aantal ten opzichte van de zomer is nog altijd zo hoog dat de winter nog steeds heel erg veel zwartbekgrondels oplevert. Ze maken gebruik van spleten en holen om zich in te verschuilen. Bij wrakken met beschutte ruimtes is het de moeite waard om binnen een kijkje te nemen. Vissen die nog niet de diepte hebben opgezocht, zijn vaak in grote scholen in deze ruimtes te vinden. Meneer Snoek weet hier ook van en hangt vaak doodstil in een hoekje van deze voorraadkast.
Exoten tussen de mosselen
Inmiddels is het Nederlandse zoete water veel exoten rijker. Dit heeft voor- en nadelen. Als we in het winterse halfjaar ons hoofd onder water steken vallen als eerste de mosselen op. Quagga- en driehoeksmosselen hebben de meeste zoetwaterplassen bereikt en zijn het hele jaar te vinden. De gemiddelde zoetwaterduiker zwemt er meestal achteloos overheen, maar de schelp van de mossel wordt door verschillende dieren gebruikt als aanhechtingsplaats. Goed kijken levert vaak bruine hydra’s (Hydra oligactis) op. Een neteldiertje dat met tentakels prooien vangt. Niet zomaar een prooi, het kunnen dieren zijn die vele male groter zijn dan zijzelf. De bloedrode aasgarnaal (Hemimysis anomala) is zo’n prooi, ook in de winter aanwezig en in afgesloten plassen vaak zo massaal dat je denkt in een gigantische stofwolk te belanden. Als je echt goede ogen hebt kun je tussen de bruine hydra’s misschien wel de groene hydra (Hydra viridissima) ontdekken. Dezelfde leefwijze als de bruine hydra maar vele malen kleiner en uiteraard…groen. Tussen de mosselen zijn in de winter ook de vlokreeften te vinden. Vaak gaat het hier dan vaak ook om een exoot, de Pontokaspische vlokreeft of reuzenvlokreeft (Dikerogammarus villosus).
Kolonies van mosdiertjes
Een van de bekendste mosdiertjes is het kruipend geleirupsmosdiertje (Cristatella mucedo). Dit mosdiertje is in de late zomer en vroege herfst aanwezig. Ze horen niet op de bodem, maar hangen in waterplanten of objecten die onder water geplaatst zijn. Bij weinig waterberoering kunnen ze zelfs massaal aanwezig zijn, zo massaal dat de objecten waarop ze groeien grijs kleuren van de hoeveelheid mosdiertjes.
Meneer Snoek hangt vaak doodstil in een hoekje van deze voorraadkast.
Het is leuk om zo’n kolonie te blijven volgen. In de late herfst beginnen zich statoblasten te vormen: ufo-vormige overlevingscapsules. Ze groeien vanuit het moederdier. Naarmate de tijd vordert, groeien er meer statoblasten en kwijnt het moederdier weg, totdat je in de winter alleen statoblasten overhoudt. In eerste instantie zitten ze met heel veel in een gelatineachtig omhulsel dat later zal verdwijnen. Een statoblast is maar enkele millimeters groot en daarom vrijwel niet te vinden maar als er meerdere in zo’n gelatine-omhulsel zitten zijn ze ineens prima te zien. Als de omstandigheden beter worden – het water weer warmer wordt – zullen vroeg of laat deze statoblasten weer uitgroeien tot het welbekende kruipend geleirupsmosdiertje. In Nederland komen meerdere soorten mosdiertjes voor die bijna allemaal statoblasten vormen. Sommige mosdiertjes, zoals het geleirupsmosdiertje, vormen heel veel statoblasten, andere mosdiertjes veel minder of zelfs maar een.
Overwinteringsbolletjes
Eenzelfde soort verhaal gaat op voor de zoetwaterspons. ‘s Zomers staan zoetwatersponzen er prachtig bij in groene, gele of beigeachtige kleuren. In de herfst gaan sponzen, afhankelijk van de soort, over in ‘winterstand’. Ook zij vormen overwinteringsbolletjes, gemmulae genaamd. Bij de overgang van zomer- naar winterstand zie je de bolletjes vaak al tussen het sponsweefsel zitten. In de winter blijven dan alleen gemmulae over op de plaats waar de spons gezeten heeft. Als de omstandigheden beter worden en het water weer warmer wordt, vormen zich uit deze gemmulae nieuwe sponzen. In Nederland komen meerdere soorten zoetwaterspons voor. Onder water zijn ze niet uit elkaar te houden. Zo kan het gebeuren dat je tijdens een winterduikje in zoet water toch sponzen ziet staan met vlak ernaast een hele oppervlakte met gemmulae. Of het dan om een andere soort zoetwaterspons gaat of dezelfde soort die nog geen gemmulae wil vormen, blijft vooralsnog een raadsel.
Puntige blaashoren
In herfst en winter zijn er ook nog veel slakkensoorten te vinden. Vaak zijn ze minder talrijk en minder actief dan in het warme jaargetijde. Veel soorten zitten teruggetrokken in hun schelp op een of ander takje te wachten op betere tijden. Zo niet de puntige blaashoren (Physella acuta). Deze slak durft het aan om in de winter eieren te leggen. Daar waar de slakken zitten zijn ook de eieren te vinden, het geeft een beetje lentegevoel. De eieren zitten met meerdere bij elkaar in een worstvormig gelatineus omhulsel. De puntige blaashoren is in de winter vaak op takken te vinden. Omdat ze in deze tijd meestal teruggetrokken in hun huisje leven zijn ze op zo’n tak goed gecamoufleerd. In de winterperiode zijn de eieren daarom meestal eerder gevonden dan het slakje.
In de winter zijn de eieren meestal eerder gevonden dan het slakje.
De meeste planten zijn verdwenen of stervende. Onder de eindeloze zandbodem loopt echter een wirwar aan rhizomen, de wortelstokken van onderwaterplanten. Een van de weinige planten die in onze duikwateren onder water groen blijft is de gele plomp. Ze overleven de winter met bladeren die dicht bij de bodem staan en een beetje op sla lijken. In de lente beginnen de drijvende bladeren te groeien en daarna verschijnen de gele bloemen. Nu de meeste waterplanten verdwenen zijn is de kans wel groter om zoetwaterkreeftjes te spotten. ‘s Zomers leven ze op de bodem onder de waterplanten en zijn ze voor duikers vrijwel onzichtbaar. Nu wandelen ze over de zandbodem en steken bij het naderen van een duiker onheilspellend hun scharen omhoog. Bij ernstig gevaar schieten ze met een klap van de staart weg om een eindje verder weer op de zandbodem terecht te komen.
Na een heel klein uurtje beginnen handen en voeten gevoelloos te worden en de kou begint door het droogpak te dringen. Hoog tijd om het water uit te gaan, ook voor de die hard duiker. Boven water weer opwarmen met een kop koffie of warme chocomel. De duikers die iets harder gezwommen hebben vertellen over de objecten die ze opzochten. De duikers die net iets rustiger gezwommen hebben over het onderwaterleven dat ze tegenkwamen.