Leestijd: 5 minuten

Iedere duiker hoort vaardig te zijn in het gebruik van zijn of haar kompas. En bij vaardigheden horen oefeningen. En dus prutsen met de draaibare ring, de gradenverdeling, de zeilnaald en het magnetische noorden. Wist je dat sommige duiklampen een magnetische schakelaar hebben die je kompas laat afwijken? En weet je nog welke berekeningen je moet maken om een driehoek te zwemmen – en weer bij de instap uit te komen?

Als je een gelijkzijdige driehoek zwemt met zijden van vijftig meter, met hoeveel graden moet je dan iedere keer doordraaien om weer bij het startpunt uit te komen? Is dat:

 

  • 45°
  • 60°
  • 90°
  • 120°

 

Om de vraag te kunnen beantwoorden moeten we eerst weten hoe het kompas werkt. Het kompas is een instrument waarvan de naald altijd naar het noorden wijst. De naald is getekend op een kompasroos die vrij kan draaien in het kompashuis. Op de rand van het kompas zie je een schaalverdeling in 360°, net als bij een cirkel. Hierbij geldt dat 0° en 360° aan elkaar gelijk zijn, want je bent de cirkel rond. 0° of 360° is het noorden. Voor oost, zuid en west zijn de graden respectievelijk 90°, 180° en 270°. In werkelijkheid ligt het magnetische noorden (waarop het kompas zich richt) niet helemaal gelijk met het geografische noorden. Deze afwijking is voor duikers te verwaarlozen maar de scheepvaart houdt hier wel rekening mee. Zit een schip bijvoorbeeld dicht bij de Noordpool dan is de afwijking veel groter dan op de evenaar. Op zeekaarten is daarom altijd de afwijking te vinden voor dat gebied. Duikers hoeven hier geen rekening mee te houden.

Als we het kompas bekijken zien we behalve de gradenverdeling en de kompasnaald ook een instelbare ring. Deze markeert het noorden in relatie tot je zwemrichting. Een zeilstreep (meestal rood) geeft de richting aan waarin je zwemt.

 

Instellen

We besluiten een duik te maken in het Oostvoornse Meer bij Slag Baardmannetje. Aan de oppervlakte zien we de boei liggen waar het vermaarde wrak van de Archimedes onder ligt. Hier willen we naar toe zwemmen. Volgens informatie op internet ligt het wrakje op een diepte van 18 meter en op 295° vanuit de bolder op de kademuur. We stellen het kompas als volgt in:

 

  • Hou het kompas goed horizontaal.
  • Kijk of de kompasroos vrij kan draaien. Is dit niet het geval, kijk dan of je het kompas zelf goed horizontaal houdt. Dit is iets anders dan bijvoorbeeld je console horizontaal houden: de bovenkant van het kompas moet horizontaal zijn.
  • Richt nu met behulp van de zeilstreep (de zwemrichting) het kompas op de boei.
  • Stel nu de instelbare ring zo af dat de naald of de pijl die het noorden aanwijst, samenvalt met het enkele pootje.

 

Met behulp van de zeilstreep en met de naald op het enkele pootje, zwemmen we in de richting van de Archimedes. Denk eraan dat de kompasroos vrij kan blijven draaien door het hele kompas goed horizontaal te houden. Anders slaat de kompasroos vast tegen het frontglaasje en zwem je een willekeurige kant op. De zeilstreep geeft de zwemrichting aan. Dit gaat alleen goed als deze streep in het verlengde loopt van je lichaam (illustratie 1). En tot slot: het is wel zaak dat je tijdens het zwemmen ook de omgeving in de gaten houdt en niet alleen focust op het kompas. Anders is de kans groot dat je de Archimedes straal voorbij zwemt.

 

Kompas

Illustratie 1.

Afwijking

Een kompas kan van slag raken als het in de buurt komt van magneten of metaal. De naald wordt daar dan door aangetrokken en niet meer door het magnetische noorden. Zo kan een duiklamp de koers die het kompas aangeeft flink verstoren als je hiermee constant op het kompas schijnt of de lamp ernaast houdt. Sommige lampen zijn namelijk uitgerust met een magnetische schakelaar die een behoorlijke afwijking kan veroorzaken. Om uit te vinden of jouw lamp is uitgerust met een magnetische schakelaar hou je de lamp dicht bij het kompas en draai je de lamp er langzaam omheen. Beweegt de kompasroos met de lamp mee, dan zit er een magneet in jouw lamp. Dat is niet erg want je hoeft de lamp tijdens de duik niet constant op het kompas te richten. Kort aanlichten is genoeg om de  lichtgevende kompasroos daarna nog een tijd lang goed te kunnen zien. Intussen komen we steeds dichter bij de Archimedes. Dat kan ook weer een afwijking veroorzaken. De metalen in het wrak zorgen voor een verstoring van het kompas. Als de kompasnaald sterk van richting verandert kan dat erop wijzen dat je dicht bij het wrak zit of dat je over andere metalen voorwerpen zwemt. Kijk dan goed om je heen of je bij het wrak bent.

 

Als we het wrak hebben bekeken willen we terug naar de kant. Dit is nog eenvoudiger dan de heenweg. Op de heenweg hadden we de punt van de naald op het enkele pootje van de draairing staan. Nu keren we om, net zo lang tot de punt van de naald precies tussen de twee dubbele pootjes in staat. De dubbele pootjes staan voor ‘thuishaven’. Let wel: we draaien het hele kompas en niet de instelring. Daar blijven we de hele duik vanaf.

 

Buitenhoek

Terug naar de vraag die aan het begin van dit stuk is gesteld. Hoeveel graden moeten we draaien om een gelijkzijdige driehoek te zwemmen? Het antwoord is d): 120°. De binnenhoeken van een gelijkzijdige driehoek zijn 60°. Alleen draaien we niet de binnenhoeken, maar draaien we om de buitenhoeken heen. Deze buitenhoeken zijn 180° – 60° = 120° (zie illustratie 2). Voor een oefening in onderwater oriëntatie willen we ook weten hoe lang we moeten zwemmen om 50 meter af te leggen. Bij een oefening mogen we als regel voor één zijde gebruik maken van een meetlint of een touw van deze lengte. Bij het uitzwemmen tellen we het aantal beenslagen of nemen we de tijd op die het duurt om het touw uit te zwemmen. Aan het einde van de eerste zijde weten we dan hoeveel beenslagen we hebben gezwommen of hoelang we erover hebben gedaan. Nu draait de duiker net zolang door tot het kompas 120° is doorgedraaid en begint aan de volgende zijde van de driehoek. Naast de koers in de gaten houden moet de duiker nu ook het aantal beenslagen of de tijd bijhouden. Aan het eind van deze zijde herhalen we de procedure nog een keer en komen we weer uit bij het beginpunt. We hebben dan een perfecte, gelijkzijdige driehoek gezwommen.

 

Deze oefening is voor allerlei zwempatronen te gebruiken. Het belangrijkste is dat je eerst de zwemrichting bepaalt en over welke hoek je draait. Wat helpt is om het patroon  eerst uit te tekenen zodat je de koers van te voren kunt bepalen. Door regelmatig te oefenen weet je hoeveel zwemslagen je nodig hebt voor een bepaalde afstand en ben je in staat verschillende figuren te zwemmen. Wil je hier meer over weten? Vraag je instructeur naar de specialisatie Onderwaternavigatie. Het zwemmen van patronen is hier een onderdeel van. Na deze specialisatie zal je onder water niet snel meer verdwalen, en  hij telt ook nog mee voor het 4*-brevet.

 

Kompas

Illustratie 2.